-
1 de lakens uitdelen
de lakens uitdelen -
2 de lakens uitdelen
de lakens uitdelenrule the roost, run the showVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de lakens uitdelen
-
3 de lakens uitdelen
играть главную роль; играть первую скрипку* * *гл.погов. играть главную роль, играть первую скрипку -
4 rule the roost
de lakens uitdelen, de scepter zwaaien, de baas zijnde baas zijn, de lakens uitdelen -
5 sheet
n. laken; vel; plaat; vlak; schoot; blad; bord--------v. met lakens beleggen; bedekken, overtrekken, bekleden; lakens uitdelen[ sjie:t]1 (bedden)laken ⇒ doek, lijkwade4 gordijn ⇒ muur, vlaag♦voorbeelden:3 a sheet of glass • een glasplaat/stuk glasthe rain came down in sheets • de regen kwam in stromen naar beneden¶ between the sheets • tussen de lakens, onder de wol→ white white/ -
6 laken
laken1〈 het〉♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 de lakens uitdelen • rule the roost, run the showonder/tussen de lakens kruipen • slip between the sheetsop het groene laken • on the billiard tableruw/ongevold laken • raw cloth————————laken21 [(sterk) afkeuren] (strongly) disapprove (of)2 [berispen] rebuke♦voorbeelden: -
7 laken
laken1〈 het〉3 [wollen stof] drap♦voorbeelden:onder, tussen de lakens kruipen • se fourrer entre les draps3 〈 figuurlijk〉 van hetzelfde laken een pak krijgen • être traité de la même façon; 〈m.b.t. iets onaangenaams〉 être logé à la même enseigne————————laken21 [(sterk) afkeuren] condamner2 [berispen] blâmer♦voorbeelden:1 een verkeerde eigenschap in iemand laken • condamner un défaut chez qn. -
8 играть главную роль
vsaying. de lakens uitdelenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > играть главную роль
-
9 играть первую скрипку
Russisch-Nederlands Universal Dictionary > играть первую скрипку
-
10 call the tune
-
11 roost
n. roeststok; slaapplaats; kooi--------v. op stok gaanroost1[ roe:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 roest ⇒ stok, kippenhok♦voorbeelden:¶ it will come home to roost • je zult er zelf de wrange vruchten van plukken, het zal zich wrekenrule the roost • de baas zijn, de lakens uitdelen————————roost2〈 werkwoord〉1 roesten ⇒ op stok zitten, slapen -
12 tune
n. melodie, wijs--------v. harmoniëren, stemmen, afstemmentune1[ tjoe:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:to the tune of • op de wijs vanthat violin is out of tune • die viool is ontstemdsing out of tune • vals zingenchange one's tune, sing another/dance to another tune • een andere toon aanslaan; 〈 in het bijzonder〉 een toontje lager gaan zingenout of tune • niet in goede conditieto the tune of £1000 • voor het bedrag van £1000→ good good/————————tune22 zingenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stemmen♦voorbeelden:tuned to • afgestemd op -
13 main
main [mẽ]〈v.〉1 hand ⇒ handbreedte, voorhand3 haak ⇒ handvat, ring♦voorbeelden:1 la main sur la conscience • met de hand op het hart, eerlijkde main de maître • met meesterhandà main armée • gewapenderhandmettre la dernière main à qc. • de laatste hand aan iets leggen(à) main droite, gauche • (naar) rechts, linksavoir la main ferme • gezag hebbenavoir la haute main sur qc. • ergens de lakens uitdelenavoir la main heureuse • geluk hebbenil a la main leste • hij heeft zijn handen los zittendessin à main levée • tekening uit de losse handavoir les mains liées • met handen en voeten gebonden zijnde longue main • sedert lang, lang van tevorenun article préparé de longue main • een artikel waar lang aan gewerkt isne pas y aller de main morte • er flink op los slaan; overdrijvenà pleines mains • overvloedigavoir la main prompte • losse handen hebben, er gauw op los slaanpolitique de la main tendue • verzoeningspolitiekavoir les mains vides • met lege handen staanbattre des mains • klappen, applaudisserenchanger de main • van eigenaar verwisselendemander la main d'une jeune fille • de hand van een meisje vragendonner la main à qn. • iemand helpense faire la main • zich oefenenun tricot fait main • een handgebreid vestflanquer la main sur la figure à, de qn. • iemand een klap in zijn gezicht gevenforcer la main à qn. • iemand voor het blok zettenjoindre les mains • de handen vouwenlever, porter la main sur qn. • iemand (gaan) slaanmettre, prêter la main à qc. • iets ondernemen, aan iets werkenmettre la main dessus • in beslag nemen, aanhoudenmettre la main sur qc. • de hand op iets leggen, iets terugvindenmettre la main sur qn. • iemand arresteren; iemand terugvindenen mettre sa main au feu • zijn hand ervoor in het vuur stekenpasser la main dans le dos de qn. • voor iemand kruipenperdre la main • z'n vaardigheid kwijtrakenl'affaire va vous péter dans la main • de zaak zal als een zeepbel uit elkaar spatten, zal volledig de mist in gaanporter la main sur qn. • iemand een klap gevenprendre qn. la main dans le sac • iemand op heterdaad betrappenserrer la main à qn. • iemand de hand drukkentendre la main • bedelenen venir aux mains • handgemeen worden〈 sport en spel〉 il y a main! • hands!haut les mains! • handen omhoog!〈 figuurlijk〉 haut la main • zonder enige moeite, met glansfrein à main • handremtomber aux, entre, dans les mains de qn. • in iemands handen vallend' une main • met één handmanger dans la main de qn. • uit iemands hand eten, tam zijnmarcher la main dans la main • hand in hand lopen; 〈 figuurlijk〉 in volledige overeenstemming handelende la main à la main • onderhands, ‘in 't handje’de première main • uit de eerste handtravailler de ses mains • met zijn handen werkenêtre en bonnes mains • in goede handen zijnmener un cheval en main • een paard bij de toom leidence livre est en main • dit boek is uitgeleend, in gebruikprendre en main qc. • iets ter hand nementenir en main la situation • de toestand in de hand hebbenentre les mains de qn. • in iemands handen, onder iemands hoedemener par la main • met de hand leidense prendre par la main • zich vermannensous main • onder(s)hands, heimelijkje n'ai pas mon dictionnaire sous la main • ik heb mijn woordenboek niet bij de handmain courante • trapleuning, zeerelingmain de toilette • washandjefaire main basse sur qc. • iets achteroverdrukkenjouer à (la) main chaude • blindemannetje spelen〈 informeel〉 c'est du cousu main • dat is te gek, dat is puik, áfpremière main • eerste naaisterf1) hand2) handbreedte3) poot, klauw4) handvat5) boek papier [25 vel]6) handschrift -
14 pluie
pluie [plŵie]〈v.〉2 overvloed ⇒ stroom, regen♦voorbeelden:pluie battante • slagregenne pas être né de la dernière pluie • niet van gisteren zijnparler, causer de la pluie et du beau temps • over koetjes en kalfjes pratenfaire la pluie et le beau temps • de lakens uitdelenle temps est à la pluie • het is regenachtig (weer)verser en pluie • strooienf -
15 avoir la haute main sur qc.
avoir la haute main sur qc.Dictionnaire français-néerlandais > avoir la haute main sur qc.
-
16 faire la pluie et le beau temps
faire la pluie et le beau tempsDictionnaire français-néerlandais > faire la pluie et le beau temps
-
17 играть главную роль
vsaying. de lakens uitdelen -
18 играть первую скрипку
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский